Een doordeweekse dag in de supermarkt

Posted on 13 juli 2012

1


“Stil maar, jongen. Mama is bij je.”

Terwijl ik tussen minstens honderd verschillende soorten yoghurt de kefir tracht te vinden, parkeert naast mij een vrouw haar immense winkelkar. In het babysitje een krijsend kind.

“Mama is bij je. Shhhhhhht. Mama is hier. Stil maar.”

Op zich is het tafereel niet ongewoon, al belemmeren moeder en kind mijn geconcentreerde zoektocht nogal (waar staat die verdomde kefir dan toch?). Wat me wel opvalt is dat de vrouw haar suspogingen niet gemoedelijk murmelt tegen het zoontje dat duidelijk compleet van de kaart is. Als een misthoorn brult ze haar troostende woorden terwijl ook zij in de grote koelkasten staat te turen. Enig fysiek of zelfs oogcontact komen er niet aan te pas en het kereltje zet bijgevolg zijn keel nog verder open.

Even moet ik de neiging onderdrukken hem een knuffel te geven omdat ik het gevoel heb dat het dat is wat hij vraagt, krijsend van onvermogen om zich behoorlijk uit te drukken. Maar bijtijds hou ik me in. Moeders zijn er zelden van gediend dat je je bemoeit met hun opvoeding en al helemaal niet als het van een wildvreemde in de supermarkt komt.

Ondertussen rijdt de vrouw de kar nog een stukje dichter naar me toe en terwijl het mannetje, inmiddels purper aangelopen, onverminderd doorgaat met kelen, gaat ze zelf een eindje verderop staan. Bij de melk.

“Mama is hier!” brult ze ondertussen, alsof ze het eigenlijk tegen de cassière aan de verste kassa heeft in plaats van tegen haar zoon een paar meter verderop. Geen greintje warmte of gevoel te bespeuren. Enkel een geïrriteerde vermoeidheid die volgens mij ieder moment in een blinde razernij zou kunnen ontsteken. Ik wil er niet aan denken wat er dan staat te gebeuren en word zelf intussen ook enigszins overmand door een licht geïrriteerde vermoeidheid. Waar staat die verrekte kefir nou?

Terwijl de vrouw vastberaden volhoudt haar kind lichamelijk volledig te negeren en ondertussen steeds harder te brullen dat MAMA ER IS, geef ik mijn zoektocht vruchteloos op en vlucht ik naar de koffie. In de volgende rayon. Teveel menselijk onvermogen op een donderdagmiddag voor mij.

Maar waar ik ook probeer te schuilen, moeder en kind lijken mij te achtervolgen in de verder haast lege supermarkt en telkens weer weet ze de kar met het hysterisch kind pal naast me te planten waarna ze zichzelf zo ver mogelijk uit de voeten maakt. Ik begin haar er stilaan van te verdenken dat ze het expres doet, in de hoop dat ik het wel zal oplossen. Of dat ik haar kind zal ontvoeren en zij er op die manier mooi vanaf is. Weg met dat gekrijs en weg met MAMA IS BIJ JE.

Tegen de tijd dat ik zin krijg om te slaan –de moeder welteverstaan-  maak ik dat ik bij die verste cassière sta. Zonder kefir of koffie, maar met een hoofd vol zorgen over de ongetwijfeld catastrofale toekomst van het arme kind.

Het, naar alle redelijke waarschijnlijkheid, onoplosbaar oedipuscomplex dat hem de rest van zijn leven zal achtervolgen zonder dat hij ooit in staat zal zijn te achterhalen waar dat precies vandaan komt. Ik zie zijn vergooide leven al compleet voor me, een leven waarin hij ongetwijfeld op zoek zal gaan naar vrouwen die hem fysiek afwijzen waarop hij iedere keer opnieuw reddeloos verloren zal zijn. Ook beklaag ik nu alvast alle hulpverleners, met de handen in het haar, niet in staat om hem te genezen van de verzengende haat die hij jegens vrouwen zal ontwikkelen, zonder dat hij ooit zal beseffen dat het in feite zijn moeder is die hij verafschuwt. Ongeveer zoals ik dat op dit moment doe. En dat allemaal door een doordeweeks bezoekje aan de supermarkt.

Bij de uitgang achtervolgen het gebrul en MAMA IS BIJ JE  me nog altijd en maak ik me zo snel mogelijk uit de voeten. Misschien had ik hem toch die knuffel moeten geven, vraag ik mezelf wanhopig af terwijl ik even later mijn boodschappentas in de kofferbak prop.

Of misschien heb ik gewoon weer eens veel teveel fantasie, hoop ik terwijl ik de parkeerplaats uitrij.

Posted in: Columns