Ik moet een jaar of tien geweest zijn, hooguit elf. Op een gure ochtend werden mijn klasgenoten en ik in een grote bus geladen en vanuit ons dorp in Nederland naar Brussel afgevoerd. Wel degelijk afgevoerd want ondanks het vroege uur heerste er een oorverdovend kabaal in de gehuurde bus en werd er druk gediscussieerd over wie naast wie mocht zitten. Waardoor er dus niemand daadwerkelijk zat.
De opwinding werd trouwens niet zozeer veroorzaakt door wat we juist in Brussel gingen doen (het heette geloof ik ‘een culturele uitstap’) maar vooral door het gegeven dat we helemaal naar het buitenland zouden gaan. De hoofdstad van dat buitenland nog wel. Bovendien spraken ze daar een andere taal die de gemiddelde Nederlander niet machtig is dus dat maakte het hele avontuur alleen nog maar exotischer.
Terwijl bezorgde ouders de bus nog stonden na te zwaaien zonder dat iemand daar erg in had en onze onderwijzer vergeefs trachtte enige orde te creëren, trok ik me stilletjes terug in een ver hoekje. Ik hield niet zo van herrie, zeker niet op een vroege ochtend. Als ik al eens op mijn donder kreeg in de klas was dat meestal omdat ik zat te dromen, niet omdat ik de boel zojuist op stelten had gezet.
Scandaleus
Voor onze eerste halte (het Atomium), pikte de bus aan de rand van Brussel onze gids van de dag op. Versterking voor de inmiddels oververmoeide onderwijzer en tevens tolk van de dag wegens tweetalig. In die tijd verkeerde ik trouwens nog in de illusie dat iedere Belg dat was wat ik erg stoer vond.
Maar al gauw bleek de versterking eerder een ondermijning van het gezag want toen de arme man zijn mond nog maar open deed om iets over de Wereldtentoonstelling van 1958 te vertellen, werd het heel even verdacht stil in de bus en barstte er vervolgens een oorverdovend gejoel uit. Paniekerig keek de gids naar onze meester die hulpeloos zijn schouders ophaalde. Hij kon er ook niks aan doen dat het sappige Vlaams met een stevig Waals accent op de lachspieren van een bus vol tienjarige Nederlandse ettertjes werkte.
Even later werden we aan de voet van het monument uitgeladen en keek ik enigszins teleurgesteld naar de grijs uitgeslagen bollen in de al even grijze winterzon. Daar had ik me toch meer van voorgesteld, maar het opblinken van het monument zou pas jaren later plaatsvinden. Het uitzicht over Brussel in het Atomium zelf maakte de teleurstelling weer een klein beetje goed maar tegen die tijd begon onze gids er nogal overspannen uit te zien en liep zijn gezicht verdacht rood aan.
Terwijl hij bleef proberen enige kennis te delen met een onwelwillend publiek dat hem bovendien steeds vierkant stond uit te lachen, zag ik op zijn rode gezicht ontzetting stilaan plaats maken voor pure verontwaardiging. Wat dachten die Hollandse barbaren eigenlijk wel? Nog voor we alle bollen hadden bezichtigd, gaf hij het op en begaf hij zich op hoge poten alweer naar onze bus. Ik hoorde hem nog net scandaleus in zichzelf prevelen en had een beetje met hem te doen.
Toen de muiterij onderweg naar onze volgende stop (Le Musée Royaux des Beaux-Arts) alleen nog maar escaleerde en een paar van mijn klasgenootjes inmiddels waren begonnen ieder woord dat hij uitsprak na te zeggen, werd het onze gidsende tolk van het goede teveel. ‘Stop le buus!’, riep hij ineens hysterisch naar de buschauffeur. ‘Stop le buus!’ Verbaasd keken buschauffeur en onderwijzer elkaar aan. Le buus reed op dat moment over een drukke boulevard waar geen enkele parkeerplaats voor handen was. Maar bij een volgende noodkreet zette de buschauffeur zijn gevaarte pardoes midden op de weg stil en liet hij onze tweetalige vriend uitstappen die met een laatste scandaleus! de aftocht blies. Een beetje beduusd hervatten we onze tocht en vroeg ik me af hoe het nu verder moest. Ook de meester sprak geen Frans.
Inmiddels had ook ik het wel gehad met de algehele uitbundigheid van mijn klasgenootjes dus toen we uiteindelijk het museum bereikten, zonder gids of gps, verwijderde ik me ongemerkt zo ver mogelijk van de rest van de groep. Hoewel ik met mijn ouders wel eens op een stoffige speelgoedtentoonstelling was verzeild, was dit mijn eerste grote-mensen-museum-bezoek.
Het gebouw alleen al vond ik meer dan indrukwekkend. De grote zalen, waar een bijna heilige stilte heerste, mogelijk nog meer. Schilderijen kende ik voornamelijk van reproducties in boeken, waarin ze stonden gedrukt op glanzend papier. Terwijl ik zo ver mogelijk achter de rest van de klas bleef dralen, werd ik meer en meer begeesterd door wat ik zag. Niet hoe de werken precies heetten of door wie ze waren gemaakt intrigeerde mij zozeer. Wel dat ik in het echt kon zien hoe ze waren gemaakt. Hoe dichter ik kwam, hoe beter ik de penseelstreken kon onderscheiden, soms met dikke klonters aangebracht die samen een grillig reliëf vormden op het doek.
Betovering
Als in trance bleef ik alleen achter in een van de zalen en gehypnotiseerd liep ik naar een groot en donker schilderij dat mij naar zich toe leek te zuigen. Hoewel iets in mij zei dat er vast strenge regels golden in dit statige gebouw met al die imposante kunstwerken, kon ik niet anders dan mijn hand uitstrekken om voorzichtig met mijn vingertoppen over de fascinerende oneffenheden op het schilderij te gaan. Verwonderd over de bijna obscene ruwheid waardoor je van dichtbij nauwelijks nog zag wat het schilderij voorstelde (een schip in een inktzwarte storm), vroeg ik me af hoe het mogelijk was dat hetzelfde tafereel van ver juist aan precisie niet ontbrak. En hoe iemand dat voor elkaar had gekregen. Ik vergat mijn klasgenoten, de majestueuze strengheid van het museum en onze beklagenswaardige tolk volledig en werd met huid en haar opgeslorpt door het schilderij. Tussen de dikke klodders verf en de woeste halen op het doek.
‘Arrête!!!’ Ruw werd de betovering doorbroken en bevond ik me weer terug in de immense ruimte die ineens nog veel groter leek. ‘Mais enfin!’, vervolgde de suppoost buiten zinnen en begon me de mantel uit te vegen zonder dat ik er een woord van verstond. Al was het me meer dan duidelijk dat ik iets verschrikkelijks had gedaan en dat de represailles er waarschijnlijk ook niet om zouden liegen. Hij riep zo hard dat de meester uit een aanpalende ruimte opdook om te kijken wat er eigenlijk aan de hand was.
In koeterwaals Frans werd ik vervolgens uit de klauwen van de ziedende suppoost gered en haastig meegetroond naar de rest van de kudde. Ondertussen legde de onderwijzer me uit dat alleen je adem zo’n oud schilderij al kon beschadigen, laat staan een aanraking van je vingers. Het had iets met zuren te maken, meende ik te begrijpen maar door een allesoverheersend gevoel van diepe schaamte lukte het me niet om rustig naar hem te luisteren. Ik wilde hem uitleggen dat ik het niet had gedaan uit een gebrek aan respect maar juist uit pure bewondering. Maar het had allemaal geen zin en de rest van de dag werd ik, bij gebrek aan tweetalige gids, het mikpunt van verder jolijt van de klas.
Met mijn zakgeld kocht ik in de winkel van het museum nog een ansichtkaart met een afbeelding van ‘De Liefkozing’ van Fernand Khnopff. Op glad glanzend papier waarop geen penseelstreek viel te onderscheiden en dat ik naar hartelust mocht bepotelen. Wanneer ik die kaart nu bij het opruimen nog wel eens tegenkom, moet ik altijd even denken aan mijn eerste museumbezoek. En onze onfortuinlijke gids.
Posted on 25 juni 2012
0